Leren op de werkplek sterker vormgeven

HET THEMA WERKPLEKLEREN KRIJGT DE MEESTE AANBEVELINGEN

De decreetgever heeft bepaald dat werkplekleren minstens één derde van de totaliteit van een graduaatsopleiding omvat. Aanbevelingen vanuit de commissies gaan voornamelijk over de concrete uitwerking van de gebruikte modellen en concepten, de communicatie over het werkplekleren en de begeleiding van alle werkplekaanbieders.

Concrete uitwerking nodig

Hoe de hogescholen de ambitie die de decreetgever heeft vooropgesteld zullen waarmaken is niet altijd duidelijk. De oorzaak daarvoor ligt niet noodzakelijk bij de instellingen. Commissies stellen vast dat er niet voldoende communicatie is geweest over de concretisering van deze verwachtingen vanuit de overheid. Daardoor blijft werkplekleren voor zowel de hogeschool als het werkveld te vaak een onduidelijk en vaag concept. Hierdoor blijkt ook het onderscheid tussen werkplekleren en stages vaak onduidelijk ingevuld. Tot slot is er nood aan duidelijke regels om werkplekaanbieders te selecteren.


Ondanks dat de hogescholen veelal sterke modellen en mooie concepten voor werkplekleren hebben voorgelegd, blijven commissies toch met de vraag zitten hoe de concretisering van dat werkplekleren er dan werkelijk zou uitzien en wat dit dan zal betekenen op de werkvloer of in de klaspraktijk. Daarbij wordt ook aandacht gevraagd voor de uitbouw van samenwerkingen en de vergelijking met het (internationale) werkveld.

Werkplekleren en kwaliteit

In tegenstelling tot de stage, waar wordt toegepast wat in de onderwijsleeromgeving is verworven, vormt werkplekleren een integraal onderdeel van die onderwijsleeromgeving. Zoals volgtijdelijkheid belangrijk is in elk curriculum, is dan de vraag welke kennis en vaardigheden studenten al dienen te hebben vóórdat ze op de werkplek kunnen starten. Enkel zo kan de opleiding er effectief van uitgaan dat de studenten op de werkplek kunnen en zullen leren. De startcriteria blijken enorm te variëren, zowel tussen sectoren als tussen werkplekaanbieders onderling. Een coherente leeromgeving wordt zo een uitdaging.


Veel werkplekaanbieders lijken er bovendien van uit te gaan dat studenten te weinig generieke competenties beheersen. Een degelijke onderbouwing lijkt daar niet voor te zijn. Het blijkt dus cruciaal om de verwachtingen en voorwaarden te expliciteren ten aanzien van de studenten door de werkplekaanbieders, en ten aanzien van de werkplekken door de opleidingen. Een instrument voor kwaliteitsopvolging zou hier kunnen bijdragen tot het verder bewaken van de kwaliteit van de werkplek.


Bovendien zien de commissies de invulling van het werkplekleren voor generatiestudenten én zij-instromers als een bijkomende uitdaging. Dit meer divers publiek heeft eigen behoeften en dat vraagt om een voldoende groot en gevarieerd aanbod.

Begeleiding werkplekaanbieders

Er is nood aan informatie en begeleiding binnen de hogescholen en vanuit de graduaatsopleidingen, onder meer over het verschil tussen stages en werkplekleren. Een professionaliseringsaanbod zou werkplekaanbieders vanuit de graduaatsopleidingen kunnen begeleiden en werkplekmentoren de handvaten geven om de verwachtingen ten aanzien van hun functie waar te maken.


Evenwel is dit niet vanzelfsprekend. Werkplekken zijn niet ad hoc voorhanden, noch werkplekmentoren die meteen kunnen ingaan op een professionaliseringsaanbod. Uit de beoordelingen blijkt wel dat graduaatsopleidingen de intentie tonen om werkplekaanbieders en werkplekmentoren van de nodige begeleiding en ondersteuning te voorzien zodat er op de werkplek voldoende aandacht is voor de begeleiding en ondersteuning van studenten. Anderzijds hebben de bedrijven en de non-profit zelf ook een verantwoordelijkheid op te nemen in deze.

DOSSIER GRADUAATS

AANBEVELINGEN