DOSSIER GRADUAATSOPLEIDINGEN

Eigen inzichten NVAO

Pieter Soete, beleidsmedewerker NVAO

Uit de adviesrapporten blijkt vertrouwen in de potentiële kwaliteit van de graduaatsopleidingen. De samenwerkings-verbanden hebben op korte tijd veel werk verzet om de HBO5-opleidingen om te vormen tot graduaatsopleidingen. De interne kwaliteitszorgsystemen bieden daartoe de nodige garanties en schenken bijzondere aandacht aan de specificiteit van het graduaatsniveau. Met deze kwaliteitstoetsing stopt het verhaal van de wording van de graduaatsopleidingen niet. In de periode 2024-2027 zal de NVAO de graduaatsopleidingen opnieuw beoordelen, ditmaal op de gerealiseerde kwaliteit. Daarbij zullen we bijzondere aandacht besteden aan de elementen uit het overzichtsrapport en onze eigen inzichten.

Hou het doel van de hervorming scherp

Er is in aanzet veel aandacht voor de eigenheid van niveau 5, maar de uitwerking van opleidingen en programma’s toont soms nog te veel een afspiegeling van de beginfase van de bacheloropleiding. Er is met andere woorden nog wel wat werk om deze nieuwe opleidingen ten volle met een eigen identiteit en het nodige maatschappelijk aanzien op de onderwijskaart te zetten.


Om de Vlaamse beleidsdoelstellingen van sociale promotie en levenslang leren niet uit te hollen, vragen de deeltijdse trajecten alsook de toegankelijkheid voor verschillende doelgroepen de nodige aandacht. Zeker de haalbaarheid van de studie voor studenten die niet op een werkplek werken die relevant is voor de opleiding en die leren en werken willen combineren, vraagt de nodige inspanningen. Het gelijktijdig voorbereiden op een uitstroom naar de arbeidsmarkt alsook een doorstroom naar vervolgopleidingen blijkt niet evident.


De NVAO zal in de toekomstige beoordelingen aandacht geven aan de studeerbaarheid van de graduaatsopleidingen voor de instromende studenten. De beleidsdoelstellingen van de Vlaamse overheid wat betreft de instroom vormen echter geen onderdeel van deze beoordelingen. Dit zou best vanuit de instellingen zelf goed opgevolgd en gerapporteerd worden. Zo kunnen de instellingen een goed beeld geven van hoe deze hervorming tegemoet komt aan de Vlaamse beleidsdoelstellingen.


Vooral bij omvormingen vanuit HBO5-opleidingen die vroeger reeds werden aangeboden in een Centrum voor Volwassenenonderwijs, stelt de NVAO vast dat opleidingen soms blijven hangen in oude stageconcepten. Ook de bestaande, eerder theoretische, vakinhouden neigen qua niveau soms sterk naar een bacheloropleiding. Voor omvormingen vanuit 'slapende opleidingen' (d.w.z. opleidingen waarvoor wel een bevoegdheid was, maar niet werden aangeboden) is dat veel minder het geval. De opbouw van zo’n curriculum start zonder voorgeschiedenis en volledig vanuit de inschatting van het niveau 5.

‘Een goede afstemming in het onderwijsveld over niveau 5 zal de eigenheid van de graduaatsopleidingen ten goede komen.'

Opleidingen in ontwikkeling

De beoordelingen door de NVAO hebben op het niveau van de individuele opleidingen de nodige denkoefeningen in gang gezet. De goedgekeurde opleidingen weten wat ze willen, ze hebben hun keuzes gemaakt en de gekozen aanpak ligt veelal vast of is in ontwikkeling. Hierin was er duidelijkheid over de te nemen stappen en de aan te bieden trajecten. De concrete realisatie hiervan vormt de eindfase van het omvormingsproces. De verdere kwalitatieve uitwerking van de vele graduaatsopleidingen verdient nu de grootste prioriteit.


In deze uitwerking zal de invulling van het werkplekleren de komende jaren de grootste uitdaging zal zijn. Hoewel de commissieleden veel goede intenties zien en instellingen de één derde-norm respecteren, blijkt de vormgeving van het werkplekleren minder ambitieus dan oorspronkelijk bedoeld door de decreetgever. Het concept is wellicht nog te weinig ingeburgerd bij de onderwijsinstellingen, studenten en (potentiële) werkplekken; de invulling ervan en het verschil met een stage is daardoor nog onvoldoende duidelijk. 

‘Er moet snel duidelijkheid komen over de beoogde invulling werkplekleren'

De NVAO wil daarom de komende jaren bijdragen tot een goede kwalitatieve invulling van het concept werkplekleren, en hoe het een plaats kan krijgen binnen de eigen regie op de borging van de kwaliteit van de graduaatsopleidingen.

Leren van elkaar

Het delen van inzichten en ervaringen is nuttig om het graduaatsniveau in Vlaanderen verder uit te bouwen en te versterken. In partnerschap kunnen leermiddelen en werkvormen efficiënter en met een breder draagvlak ontwikkeld worden. Hierbij kan met name gedacht worden aan de instrumenten voor onderwijsinnovatie, zoals blended learning, en taalverwerving.


Ook het gezamenlijk aanbieden van opleidingen door meerdere hogescholen zou nieuwe synergiën kunnen teweegbrengen en het fijnmazige aanbod kunnen ondersteunen. Dit zijn bij uitstek initiatieven waar de hogescholen zelf de leiding nemen en waar de VLHORA als essentiële schakel kan fungeren.


Het nauw samenwerken van onderwijs- en werkveldpartners bij het uitbouwen van de nieuwe opleidingen creëert gedragenheid, maar laat deze opleidingen vooral toe om vinger aan de pols te houden bij de nieuwste ontwikkelingen. Gezien het type opleidingen kan bovenstaande samenwerking niet zonder de ontwikkeling van bredere netwerken. Daarbij zal de inbreng van bedrijven, sectoren, en actoren, zoals bijvoorbeeld VDAB en SYNTRA, gestimuleerd moeten worden.

'De overheid zou daartoe de sectoren en het middenveld sterker kunnen aanmoedigen.'

Moderne praktijkopleidingen moeten alle mogelijkheden krijgen om op hetzelfde tempo mee te ontwikkelen met het beroepenveld waarvoor ze aanleveren. Het ruime aanbod van graduaatsopleidingen kan zo aan de rationaliteit van de arbeidsmarkt getoetst blijven. De overheid zou daartoe de sectoren en het middenveld sterker kunnen aanmoedigen om initiatieven ten behoeve van de graduaatsopleidingen in partnerschap met het onderwijsveld te ontwikkelen.

Inzetten op professionalisering

Bij de professionalisering van (praktijk)lectoren hebben de instellingen goed nagedacht over inhoudelijke thema’s die van belang zijn voor de graduaatsopleidingen. Er is echter nog een verschil tussen de intenties en hoe de geleverde inspanningen dit zullen waarmaken.


Het beroepsgerichter maken van (de aanpak door) lectoren (docenten) vraagt om gepaste, aanvullende professionaliseringstrajecten. Er is vooralsnog weinig aandacht voor de uitdagingen waarmee docenten worden geconfronteerd als die hun activiteiten verleggen van bachelorniveau naar graduaatsniveau. 


Daarnaast blijkt de professionalisering aan de kant van de aanbieders van het werkplekleren voor veel instellingen nog een zoektocht. Nochtans ligt er bijzonder veel verantwoordelijkheid voor het leren en begeleiden van studenten bij die werkplekaanbieders. Als hier geen structureel professionaliseringsaanbod tegenover staat, rijst de vraag of opleidingen de kwaliteit van het leren daar voldoende kunnen borgen.

De nodige begeleiding kan hier een groot verschil maken.'

DOSSIER GRADUAATS

INZICHTEN NVAO