voorwoord
De beschikbare middelen worden aan plannen voor de kwaliteitsverbetering in het onderwijs besteed
Anne Flierman, voorzitter
In het regeerakkoord van het kabinet Rutte III, en de daaropvolgende sectorakkoorden voor het Hoger Onderwijs is vastgelegd dat de middelen (de zgn. studievoorschotmiddelen) die met de afschaffing van het stelsel van studiefinanciering vrijvielen, geïnvesteerd zouden worden in verbetering van kwaliteit van onderwijs. Instellingen voor Hoger Onderwijs dienden daartoe in nauwe samenwerking met hun studenten en docenten, de medezeggenschaporganen en de interne toezichthouders plannen te ontwikkelen. Begin 2018 heeft de minister van OCW de NVAO gevraagd deze plannen, de ‘kwaliteitsafspraken’ te beoordelen, en de minister te adviseren over de toekenning van studievoorschotmiddelen aan de bekostigde instellingen voor Hoger Onderwijs.
Tussen juli 2018 en mei 2020 heeft de NVAO de plannen van 54 instellingen beoordeeld en van een advies voor de minister voorzien. De beoordeling gebeurde op de bij de NVAO gebruikelijke wijze door commissies van onafhankelijke, gezaghebbende deskundigen, die aan de NVAO een adviesrapport uitbrachten. Het NVAO-bestuur heeft zijn advies aan de minister gebaseerd op de rapportages van deze commissies.
Met de voorliggende notitie biedt de NVAO op sectorniveau een overzicht van de ingediende plannen, de voorgenomen inzet van de middelen en de beoordeling van de plannen. Uit de rapportage komen drie belangrijke conclusies of observaties naar voren:
In de eerste plaats kunnen we vaststellen dat de beschikbare middelen inderdaad aan plannen voor de kwaliteitsverbetering in het onderwijs worden besteed. Dat is een enorme impuls in het hoger onderwijs volgens de huidige begrotingscijfers lopen de middelen op naar 574 miljoen euro in 2024.
In de tweede plaats heeft de opdracht om de plannen in nauw overleg met docenten, studenten, medezeggenschap en toezichthouders te maken, gewerkt als een flinke stimulans voor het gesprek over en actieve betrokkenheid van alle stakeholders binnen de instellingen bij het onderwijs. Dat is een tweede belangrijk winstpunt; het is zaak die verhoudingen ook voor de toekomst vast te houden, zeker nu wordt overwogen om de verantwoordelijkheid voor- en het toezicht op kwaliteit van onderwijs meer dan nu het geval is bij de instellingen en hun interne stakeholders zelf te beleggen.
In de derde plaats bleek het voor een aantal instellingen lastig om de plannen voldoende concreet, realiseerbaar en meerjarig uit te werken. Ongeveer 1/3 van de ingediende plannen kreeg in eerste instantie een negatief advies van de beoordelingscommissie en/of de NVAO. Hoewel zo’n score ook bij andere nieuwe beoordelingsprocedures niet ongebruikelijk is, verraste deze uitkomst de NVAO en het veld toch. Inmiddels heeft de NVAO aan AEF/ResearchNed opdracht gegeven om onafhankelijk te onderzoeken welke achtergronden deze uitkomst heeft. Het rapport daarover wordt gelijktijdig met dit rapport aangeboden aan de minister.
Instellingen die op hun plannen een negatief besluit van de minister over toekenning van middelen kregen, konden een herzien plan opnieuw ter beoordeling aan de NVAO voorleggen. Gelukkig blijkt dat bij deze herbeoordeling tot nu toe alle opnieuw ingediende plannen met een positief advies van de NVAO aan de minister konden worden voorgelegd.
Het proces van beoordeling en advisering over de kwaliteitsafspraken was complex en intensief, en moest onder een forse tijdsdruk worden doorlopen. Dat is dankzij de inzet van velen, commissieleden en -voorzitters, secretarissen en NVAO-medewerkers op goede wijze en binnen de afgesproken kaders gelukt. Namens het bestuur van de NVAO dank ik iedereen die bij dit proces was betrokken voor zijn of haar inzet.
Den Haag/Markelo, februari 2021
Anne Flierman
Voorzitter NVAO