Overzicht criterium 2
De middelen voor de kwaliteitsafspraken komen vrij door de invoering van het leenstelsel. Afspraak was dat de middelen ten goede komen aan de kwaliteit van het onderwijs en dat de huidige studenten daarvan de voordelen ervaren en ook actief betrokken worden bij de planvorming. Op basis hiervan is het tweede criterium opgesteld.
Criterium 2
''De interne belanghebbenden zijn in voldoende mate betrokken bij het opstellen van het plan en er is voldoende draagvlak bij interne en relevante externe belanghebbenden''
Uit de plannen, adviesrapporten en jaarverslagen blijkt heel duidelijk dat de kwaliteitsafspraken een katalysator zijn voor de investering van instellingen in de medezeggenschap. Door de kwaliteitsafspraken is de rol en de positie van de medezeggenschap versterkt. De medezeggenschap kreeg in de planontwikkeling van de kwaliteitsafspraken een grotere verantwoordelijkheid en bij vrijwel alle instellingen is de medezeggenschap goed gefaciliteerd om deze rol te vervullen. Medezeggenschapsgremia op centraal en decentraal niveau zijn vanaf het begin betrokken geweest en hadden een grote inspraak op de planvorming. De medezeggenschap is een volwaardig gesprekspartner van het College van Bestuur (CvB). Uit de rapportages blijkt dat de medezeggenschap het proces als waardevol en leerzaam heeft ervaren. De medezeggenschap blijft bij de uitvoering en monitoring van de kwaliteitsafspraken betrokken.
Een bekend fenomeen is dat leden van medezeggenschapsorganen elk jaar of om de paar jaar wisselen. Dat is ook een van de redenen waarom is afgesproken dat de plannen voor de kwaliteitsafspraken meerjarig moesten zijn uitgewerkt, zodat zowel het bestuur als de medezeggenschap zich voor langere tijd committeren aan de gemaakte afspraken. Sommige instellingen hebben ervaren dat met de overgang tussen raden kennis over de kwaliteitsafspraken onvoldoende en onvolledig over wordt gedragen. Dit proberen verschillende instellingen te voorkomen door opleidingsdagen of trainingen voor de nieuwe medezeggenschapsleden in te richten.
Bij vrijwel alle instellingen is niet alleen gesproken met de officiële medezeggenschap, maar ook met de grotere achterban, bestaande uit studenten, docenten en andere medewerkers. Het doel was om een brede betrokkenheid bij de planvorming binnen de instellingen te creëren. Om de inbreng van (interne) belanghebbenden op te halen, zijn er gesprekken en sessies georganiseerd en enquêtes ingezet, zoals medewerkerstevredenheidsonderzoeken, de Nationale Studenten Enquête of zelfontworpen vragenlijsten. Een enkele instelling heeft gebruik gemaakt van een digitaal interactief platform om inspiratie op te doen en input te krijgen van de achterban. Meerdere instellingen hebben ook alumni benaderd en een paar instellingen hebben kenniscentra betrokken bij de kwaliteitsafspraken. Ook hebben instellingen onderling met elkaar overlegd over de kwaliteitsafspraken.
Veel instellingen hebben een commissie, werkgroep of projectleider aangesteld om aan de slag te gaan met het proces van ideeënvorming en de verwerking van de ideeën. De commissies of werkgroepen bestaan vaak uit studenten, docenten, directeuren en beleidsmedewerkers.
Alle instellingen hebben de Raad van Toezicht (RvT) om goedkeuring van het plan gevraagd en die ook gekregen. Afhankelijk van de bestaande bestuurlijke relatie tussen het college van een instelling en de RvT, is de RvT ingelicht over het proces of meer direct betrokken geweest bij de planvorming. Waar we zien dat de betrokkenheid van de medezeggenschap vrijwel overal groot tot zeer groot is, valt het op dat de actieve betrokkenheid van de Raden van Toezicht bij de verbetering en borging van de onderwijskwaliteit bij sommige instellingen nog vrij beperkt was.
Het betrekken van het werkveld als externe belanghebbende was geen vereiste. Instellingen die hier waarde in zagen hebben het werkveld geraadpleegd bij de fase van planvorming. Deze gesprekken waren voornamelijk tussen de instellingen en een werkveldadviescommissie, vertegenwoordigers van belangrijke samenwerkingspartners of alumni. Een enkele instelling betrekt ook bij de uitvoering het werkveld.
Uiteindelijk voldeden vijf instellingen niet aan criterium 2. Dat kwam vooral omdat het proces met de faculteiten en de instemming van de medezeggenschap nog niet voldoende was afgerond. Bij een aantal instellingen was de facilitering of de betrokkenheid van de medezeggenschap onvoldoende op orde.